Tour d’Europe: Over vooruitgang en de tand des tijds – Musée d’Orsay
De iconen van het Frans impressionisme – Morisots Jonge vrouw die haar gezicht poedert, Manets Dejeuner sur l’herbe en Renoirs Bal au moulin de la Galette, Montmartre – hangen dicht bij elkaar in Musée d’Orsay: een omgebouwd treinstation in Parijs aan de Seine, waar sinds 1986 ’s werelds grootste verzameling impressionistische en post-impressionistische meesterwerken te zien zijn.
Toen Parijs het hart van de schilderkunst was, aan het begin van de 20e eeuw, verrezen in de stad twee grote spoorwegstations: het Gare de Lyon en het Gare d’Orsay. Dit laatste had een zeer prominente ligging, aan de oever van de Seine tegenover het fameuze Louvre. De Compagnie d’Orléans wilde een modern station om de nieuwe geëlektrificeerde treinen tot in het hart van Parijs te brengen.
De Franse architect Victor Laloux, die eerder met succes het spoorwegstation in Tours had gebouwd, won de door de Compagnie uitgeschreven wedstrijd. Het ontwerp blonk uit door de imposante metalen overkapping en stenen gevel, een ingenieuze constructie waarin 12.000 ton metaal werd verwerkt. Twee grote ronde klokken sierden de gevel, die onmiskenbaar de moderne tijd aanduidden. Een meesterwerk van industriële architectuur.
Het Gare d’Orsay werd op quatorze juillet 1900 feestelijk ingehuldigd tijdens de wereldtentoonstelling van Parijs. De pret was van korte duur. De perrons bleken al snel te kort voor de modernere, langere treinen. Al in 1939 werd het station buiten gebruik gesteld.
Daarna werd het station nog gebruikt voor vele publieke doeleinden en evenementen: zo diende het als opvangcentrum voor gerepatrieerde gevangenen en gedeporteerden in 1945, generaal de Gaulle kondigde er in 1958 zijn terugkeer in de politiek aan en het deed dienst als een filmset voor Orson Welles en Bernardo Bertolucci in de jaren 1960.
Maar wat moest er gebeuren met deze prachtige lege huls op toplocatie? Er waren plannen om het station te vervangen door kantoren voor de Caisse des Dépôts of een administratief centrum van Air France. Uiteindelijk viel het besluit om het station te slopen en er een internationaal hotel te bouwen.
Net nadat toestemming om te slopen was verleend, keerde het tij: in 1971 weigerde het ministerie van Openbare Werken, Transport en Huisvesting de bouwvergunning en verklaarde dat het moderne ontwerp ongeschikt was voor de locatie ‘vanwege de grootte en de hoogte’. Het idee om van het station een museum te maken, deed de ronde. De drie jonge architecten van A.C.T. Architecture (Pierre Colboc, Renaud Bardon en Jean-Paul Philippon) kregen de opdracht om het voormalige station om te vormen tot museum. Hun ontwerp belichtte de grote hal, als de hoofdader van het bezoek en transformeerde de prachtige glazen luifel tot de entree . De beroemde Italiaanse (binnenhuis)architect Gae Aulenti bouwde het interieur om tot presentatieruimte (zie onderstaand ontwerp). Zij ontwierp de twee torens aan het einde van het centrale gangpad.
Het sierlijke decor werd in oude glorie hersteld: plafondrozetten in de boogramen werden voorzien van moderne ventilatieopeningen en apparaten om het galmen van rumoerige bezoekers te verminderen. Op 29 november 1986 werd Musée d’Orsay officieel geopend door president François Mitterrand. Zo’n 2.300 schilderijen, 1.500 beelden en 1.000 andere objecten waren er te zien. De meeste werken afkomstig van andere musea zoals het Musée du Luxembourg. Sindsdien is de collectie erg uitgebreid, vooral dankzij aankopen en giften.
Het interieur hield stand tot 2010. Toen was er een grondige renovatie nodig om te voldoen aan de nieuwste museumnormen. Twee jaar lang was het museum under construction. Bij de behoorlijk kostbare vernieuwing (20 miljoen euro) onderging de remise van het voormalige treinstation een complete transformatie ondergaan. Ook andere ruimten zijn opnieuw ingedeeld, er verscheen kleur op de muren en de verlichting werd aangepast met moderne spots die de werken ultiem uitlichten. Musée d’Orsay volgt met deze inrichting een trend die het laatste decennium populair is in museumland: de bezoeker wordt overmeesterd door een totaalervaring waarin niets meer aan de eigen fantasie is overgelaten; ieder onderdeel is vooraf gewogen, besproken en vastgelegd. Elke zaal heeft haar eigen kleur en sfeer. Erg jammer eigenlijk: de witte muren werkten prima in de visueel zo drukke ruimten.
De eerste indruk in 1987, toen we nieuwsgierig het kersverse museum betraden, was een prachtige ervaring die we best nog een keer hadden willen beleven (links). Rechts de situatie na de verbouwing.
De Campana-broers tekenden voor de herinrichting van het Café de l’Horloge. We lopen er snel voorbij, want hele lelijke grote gouden lampen belemmeren het mooie uitzicht. De geschiedenis van het gebouw in acht nemend, zal deze laatste aanpassing de tand des tijds waarschijnlijk niet doorstaan. We zijn benieuwd naar de volgende verbouwing.